Het pdf-bestand kunt u lezen met Acrobat Reader. Deze kunt u downloaden bij Adobe
Projecttitel: Injectiemachine precision release
Aanvraagnummer: 4090011676454
Contactpersoon: Dhr. Dr. D. van Velzen
Telefoonnummer: 06-83600433
E-mailadres: drd1944@xs4all.nl
Procesbegeleider: Dhr. Dr. D. van Velzen
Bedrijf /instantie: DVV Holding B.V.
1. Samenwerkingsverband
Veehouderij 1: Maatschap H. Pol en A.G.H. Pol-van der Meulen te Uffelte (Drenthe)
Veehouderij 2: Huijben V.O.F. te Borger (Drenthe)
2 Activiteiten en resultaten
Taak 1: Planning en onderzoek
Periode: 1/ 9 - 30/9 2013
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
In de eerste maand is intensief overleg tussen de deelnemers, adviseurs en overige ondersteuning verlenende partijen uit het netwerk de gedetailleerde planning van het onderzoek doorgesproken. Uiteindelijk is bij een gezamenlijk overleg op centrale locatie (Wommels) het gehele projectplan gefinaliseerd.
Met name over de locaties, aantallen en maten van de proefvelden is daarbij uitvoerig overlegd en is goede overeenstemming bereikt. Daarnaast zijn ook de zaaimomenten en variaties in de soorten (Exocet & Hammer als hybride winterkoolzaad soorten en Heros & Lambada als zomerkoolzaad soorten) en zaaidieptes besproken en toegelicht. Gelet op de grootte van de steekproef en de betrouwbaarheid van resultaten in relatie tot de veldgrootte en het aantal variaties, is besloten om de grootte van de velden / de velddelen te verhogen en het aantal soorten van 3 naar 2 terug te brengen. Een bijkomende reden is dat bij het aanstarten van velden er rekening mee moet worden gehouden dat met de laatste versie van de ploeg er 2 meter inloopruimte nodig is tussen 2 aangrenzende testvelden. In deze 2 meter is er overlap tussen de zaaidelen hetgeen verlies betekent aan ruimte en zaaigoed. Om voldoende meet- en beoordelingsoppervlakte over te houden is het noodzakelijk geweest om het aantal soorten te beperken tot twee. Dit doet geen afbreuk aan de uitkomsten van de informatie uit het project omdat met de 2 winter- en 2 zomersoorten alsnog 4 soorten worden getest (in het oorspronkelijke werkplan was initieel met 3 verschillende soorten rekening gehouden). Veel aandacht is ook besteedt aan het uitleggen van de (procedure en statistische) principes van de beoordeling van het gewas, het nemen van de steekproeven van grond, kiemend zaad en van de (wassende) planten door de deelnemers en ondersteunende wetenschappers, alsmede de opkomst, uitgroei en de uiteindelijke zaadzetting en afrijping.
Voor de objectivering en standaardisering van de waarnemingen is naast het gebruik van een gezamenlijk opgesteld score formulier, het principe van de “systematic random sampling” als de toe te passen bemonstering techniek uitgelegd door DVV. Hiervoor is gezamenlijk het aantal monsters / proefveld / bemonstering vastgelegd en in de protocollen definitief gemaakt. Evenals de keuzes ten aanzien van de te beoordelen planten: locatie, aantal, de wijze van het uit de grond halen & bepalen gewicht, ontwikkeling van blad en zaad, uiteindelijk zaad gewicht en bemonstering van blad en zaad voor analyse groeiparameters in blad en eiwitgehalte – oliegehalte ontwikkeling in het zaad.
Apart overleg is gevoerd over de bemesting. Met name de dosering stikstof en fosfaat per vierkante meter (N&P / m2) is uitgebreid behandeld en uiteindelijk is vastgelegd dat de proeven uitgevoerd zullen worden met de standaard dosering voor de beide grondtypes en voor het koolzaad gewas. Ook zal de bemesting in het normale schema plaatsvinden (tijdens de zaaicyclus en 3-5 maanden later).
De noodzaak om de bodems van de teeltstroken te bemonsteren op verschillende dieptes en op 3 momenten in het project is doorgesproken en daarbij zijn de afspraken over de monsterdieptes en monstergewichten vastgelegd. De bedoeling is om behalve het vaststellen van de kwaliteit van de grond waarin het gezaaide koolzaad moet uitgroeien ook en vooral de indringing van de mestgift en de verblijfstijd daarvan vast te stellen.
Vanwege externe factoren, zoals bezuinigingen en pensionering van enkele projectbetrokkenen vanuit PPO Lisse/Hillegom en het LTO, zijn een aantal van deze taken via PhytoGenix uitgevoerd. Hierdoor was binnen het project geen wijziging van het werkplan nodig.
Resultaat
Proevenschema incl. parameters; zaaiplan, ploeg- en zaaiprotocollen, bemestingsprotocol, monitoring protocol, bemonsteringprotocol, scorelijsten, monsterafname sets blad en zaad, alsmede grondmonster containers en protocol nemen grondmonsters.
Conclusie
Binnen dit onderzoek kan door een strak gecontroleerd project het eventuele voordeel / nadeel van de bedoelde wijze van ploeg-zaaien-mesten zeer nauwkeurig worden vastgesteld. Het consortium kan per 1-10 beginnen aan de uitvoering van het onderzoeksplan.
Taak 2: Start proeffase 1ste cyclus (2 gewassen).
Periode: 1/10 – 31/12 2013
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
In oktober zijn bij beide deelnemers op beide locaties de verschillende zaaivelden uitgezet afhankelijk van de grondkarakteristieken in de aantallen als bepaald in taak 1. Bij beide deelnemers zijn vier stroken aangelegd van 50 x 10 meter. Daarbinnen zijn drie stroken van 50 x 1 meter op een meter afstand van elkaar afgezet. Deze drie stroken zijn, na het fraisen van het oppervlak, op drie oplopende diepten geploegd en ingezaaid met de injectieploeg. Over de lengtes van de strook zijn de eerste 2 van de nu in totaal 4 soorten koolzaad in de totale proef ingezaaid, waarvan over een lengte van steeds 30 meter met 5 meter onderbreking. Van elke soort is gezaaid met een dichtheid van 140 zaden per m2 in rijen van 12,5 cm afstand. Binnen elke strook van 30 meter is per 10 meter een oplopende dosering bemesting (80%, 100% en 120% van normaal) gegeven. Het ploeg-zaaien is uitgevoerd door een loonwerkbedrijf onder toezicht van H. Pol bij zowel maatschap Pol te Borger als bij VOF Huijben te Uffelte.
Voor de aanvang van het ploegen zijn nog een aantal details van de ploegconstructie tussen deelnemer Pol en de firma Rutec Engineering doorgenomen, mede gelet op de noodzakelijke compensatie voor de neiging van de ploeg om langzaam steeds hoger in de grond te gaan lopen. De oorzaak hiervoor is waarschijnlijk dat de te verplaatsen grond aan de voorrand van de diepte controle component moeilijker weg kan naar de diepte dan naar het oppervlak. Hiervoor is mede op advies van Rutec (ondersteund door sterkteberekeningen en gedetailleerde tekeningen), de ploeg op een aantal aspecten aangepast en verbeterd. Vooral de inbreng van Rutec ten aanzien van de sterkte berekeningen in de ploeg zelf (dynamische krachtenberekening in het eigen Dynamic Flow and Stress System) heeft aanleiding gegeven, vooral bij de aansluiting van ongelijksoortige materialen (scherp staal en buigzaam taai staal), tot aanpassingen (verbreding) van de hecht- en lasvlakken.
Deze aanpassingen hebben goed gewerkt bij het daadwerkelijke zaaien, en blijft de ploeg stabiel op de ingestelde diepten, mede van belang nu de inlooplengte korter is geworden (van ca 10 meter tot minder dan 3 meter). Na gebruik zijn de ploegdelen uitvoerig onderzocht op schade of beweging in de lasnaden en zijn geen aanvullende aanpassingen noodzakelijk gevonden.
Van de middelste 50 meter ploegstrook zijn op drie dieptes grondmonsters genomen direct na het fraisen op 5 cm, 15 cm en 25 cm onder het oppervlak. De grondmonsters zijn verzonden naar PhytoGeniX BV te Bunnik in de daarvoor beschikbaar gestelde transportcontainers. Bij Pol zijn na een regengift drie dagen na het ploeg-zaaien en bemesten de grondmonsters herhaald. Bij Huijben is dat na vijf dagen gedaan. Verder zijn de grondproeven elke 4 weken herhaald.
Het onderzoek van de grondmonsters toonde een penetratieprofiel aan waarbij, ondanks dat er geen vergelijkingsgegevens beschikbaar zijn, het erop lijkt dat de mestgift sneller dan normaal migreert naar de diepere lagen en waarbij plaatselijk in de ondergrond sterke afwijkingen van het gemiddelde voorkwamen (met een variatie tussen monsters van -45 en + 52%). De oorzaak hiervoor was niet geheel duidelijk af te leiden uit de monsters zelf. Verder was het duidelijk dat de voorzijde van de meststoffen profielen binnen 12 weken het diepste niveau van de bodem bemonstering gepasseerd was. Hierbij varieerde de pH-KCl bij Pol van 7,4 tot 7,8; o.s. van 4,1 tot 3,7%; CaCO3 2,2 – 2,5%; lutum 44-48%%; afslibbaar 60-68%; Pw 24; K-getal 36 (K-HCl 43). Bij Huiben was de grond over het algemeen iets zwaarder en bevatte meer klei.
De bemesting had plaats op 14 Januari met omgerekend 12, 18 en 27 kg / hectare, op 20 februari met 55, 70 en 95 P2O5 per hectare en op 25 februari met 80, 108 en 132 kg N per hectare. Er is geen extra kalium gegeven. Onkruidbestrijding had plaats met een bestaand schema van 19 februari omgerekend 5 liter roundup per hectare, gevolgd op 12 april en 10 mei met respectievelijk 0,3 en 0,3 liter Decis per hectare.
Resultaat
Ingezaaide proeven op twee locaties met alle variaties voorzien binnen het onderzoeksplan uit fase 1 gerealiseerd. Onverwacht inzicht in de versnelde afgifte van op het oppervlak en bij het ploegen dieper ingebrachte meststoffen.
Conclusie
De homogeniteit en locale verblijfsduur van meststoffen rond het zaaizaad laat grote, ongewenste verschillen zien. Of dat mogelijk de noodzaak aangeeft om in de toekomst direct in de zaadomgeving over te gaan tot het deponeren van slow release granulaat, zou eventueel in een vervolgonderzoek nadrukkelijk onderzocht dienen te worden. Schadelijke effecten van de afwisselend initieel te hoge, later gevolgd door een mogelijk te lage, concentratie meststoffen rond het kiemzettende zaad, zijn niet uit te sluiten. Het vervolgonderzoek in taken 3 en 4 van de kiemende planten, het opkomende gewas en de uiteindelijke opbrengst zullen hier duidelijkheid in brengen.
Taak 3: Dwarsdoorsnede proefvoren bemonsteren ter beoordeling van de kiemontwikkeling en zaadopbrengst
Periode: 1/1 – 30/04 2014
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
In de eerste drie maanden van 2014 zijn, mede door het relatief warme weer in februari en maart, bij het herhaalde bodemonderzoek lage N&P waarden gevonden, waarvoor daarna in maart nogmaals bemest is op het oppervlak van de gefraisde stroken. Deze extra bemesting heeft plaatsgevonden met een homogene dosis, zijnde de normale dosering voor het bodemtype / gewas.
Uit de uitslagen van het bodemonderzoek en de opkomst van de planten kan afgeleid worden dat er uit de bemesting van het najaar die naar diepere lagen gemigreerd is geen meststoffen meer terug migreren naar hogere lagen op een later tijdstip. Wel is in de loop van de tijd de homogeniteit van de waarden hersteld en reduceerden de afwijkingen per locatie tot < 10% van het gemiddelde. Na de nieuwe bemesting stegen de N&P waarden in de monsters trager dan bij het vers geploegde grondsysteem, duidend op een zekere mate van inklinking en zetten van de grond.
Bij onderzoek van het kiemzetten zijn er grote verschillen gevonden waarbij de kiemzetting (te volgen vanaf februari), duidelijk vertraagd was in gebieden met in december afwijkende (zowel verhoogde als verlaagde) N&P spiegels. Over het algemeen was eer een duidelijke vertraging op dergelijk afwijkende locaties. Dit werd ook zichtbaar bij het bovengronds komen van het gewas. Hierbij zijn verschillen van 4-6 weken gevonden bij alle drie de mestdoseringen en bij alle 2 plantsoorten.
De monsteranalyse van het zettende en gekiemde zaad uit januari tot en met april toonde grote verschillen aan. Naast zaad dat goed kiemde is er ook nog veel zaad gezien dat pas zeer laat of zelfs in het geheel niet opkwam en door beschimmeling verviel en in later monsters niet meer terug is gevonden. Per strekkende meter zijn daarbij grote verschillen in de plantopkomst gezien waarbij regelmatig tot 30-40% vermindering van het aantal opkomende planten werd waargenomen. Daarnaast zijn er grote verschillen in de opkomstdatum van soms wel 6-7 weken.
In de uiteindelijke oogst van deze gewassen zijn grote verschillen in zaadopbrengst per plant en per strekkende meter teeltstrook opgetreden. Hierbij zijn strookdelen die minder dan 35% van het controledeel hebben opgebracht.
Figuur 1. Links in beeld controle stroken, rechts van het midden stroken opkomend vanuit de onderzoekstrook. Op vallend zijn de relatieve achterstand, de inhomogeniteit, de lagere planten en de veel geringere bloemontwikkeling en zaadzetting in de onderzoekstroken.
Resultaat
De eindresultaten van het koolzaad uit cyclus 1 zijn als volgt samen te vatten: De opkomst en opbrengsten waren uiteindelijk bij het winterkoolzaad laag tot desastreus. Dit begon al met, zelfs voor winterkoolzaad, opvallend lage plantgetallen, maar met daarnaast ook nog eens sterke variaties. Dit vooral vergeleken met de resultaten bij de controle stroken die dichtheden van tenminste 75-80 (gemiddeld 79,4) planten per (omgerekend) m2 lieten zien.
In de onderstaande tabel zijn de kerngegevens van de resultaten samengevat in de vorm van gemiddelden en ranges van de aangetroffen waarden, omgerekend naar strekkende meter strook, of waar meer informatief, naar vierkante meter zodat vergelijking met conventionele cijfers per hectare eenvoudig mogelijk is. Opvallend is hierbij dat er geen meetbare verschillen optraden tussen de bemestingsniveaus en de planten van deze stroken. De resultaten zijn daarom bijeengevoegd en als zodanig in de tabel samengevat.
Tabel 1. Winterkoolzaad cyclus 1, opbrengsten, eindgegevens.
Resultaten Pol
Ras |
Planten / m str |
Opkomst |
Vocht- gehalte |
Tarra- |
Zaadopbr (gr/m2) |
Oliegehalte |
Olie-opbr (kg/m2) |
Exocet |
43 |
27% |
17,2% |
6,2% |
217 |
38,4% |
0,83 |
|
12-54 |
18-34 |
16,8-18,1 |
4,9-6,4 |
192-224 |
28-42 |
0,64-0,95 |
Hammer |
41 |
31% |
21,8% |
4,8% |
212 |
36,4% |
0,94 |
|
13-62 |
17-32 |
19,7-23,1 |
4,2-5,3 |
143-241 |
23-42 |
0,56-1,01 |
Resultaten Huijben
Ras |
Planten / m str |
Opkomst |
Vocht- gehalte |
Tarra- |
Zaadopbr (gr/m2) |
Oliegehalte |
Olie-opbr (kg/ha) |
Exocet |
52 |
41% |
19,4% |
5,6% |
232 |
39,3% |
0,81 |
|
18-58 |
18-47 |
18,7-21,6 |
4,9-6,1 |
178-257 |
27-46 |
0,63-0,95 |
Hammer |
40 |
28% |
16,5% |
5,3% |
168 |
38,5% |
0,71 |
|
23-59 |
19-62 |
14,8-17,2 |
4,6-5,8 |
112-204 |
29-48 |
0,49-0,92 |
Conclusie
Er lijkt een ernstig probleem op te zijn getreden ten gevolge van wat lijkt op sterke onder-, maar mogelijk ook (zeer plaatselijk en tijdelijk) overbemesting. De gevolgen hiervan zullen we weliswaar in het vervolg van het project geheel onderzoeken, maar we zullen eerst proberen aan de hand van de bevindingen en het meer gedetailleerd volgen van de resultaten van de met meer dichtheid uitgevoerde bodemanalyses, tot een interpretatie te komen van de gebeurtenissen in de 1e cyclus om daarbij de meest plausibele oorzaak voor het gebeuren te kunnen vaststellen. Helaas moesten we voor de zaaiing van de 2e cyclus in taak 4 deze inzichten nog ontberen, maar we konden in verband met de weersomstandigheden niet langer wachten met zaaien.
Echter is tezamen met Rutec Engineering onderzocht of er discontinuïteiten of instabiliteit in de flowrates van de mesttoevoegingen opgetreden kunnen zijn die als oorzaak van de grote verschillen gewerkt kunnen hebben. Na doorrekening van het flow systeem als geheel is er vooralsnog geen reden voor aanpassingen gevonden in dit onderdeel van het systeem. Hierbij zijn de volgende aspecten meegenomen: aanvangdruk van het voorraad systeem, klep diameters, mogelijkheden voor het ongewenst en/of oncontroleerbaar ontstaan van pompdruk variaties, diameters en weerstanden in de buis en slangcomponenten van het doseersysteem, diameter van de eindafgifte openingen en de mogelijkheden van (te veel en/of sterk) variabele tegendruk van de losgewerkte grond direct achter de afgifte openingen, en van actuele druk en flow metingen in situ tijdens een aantal proef ploegingen.
In de eerste 20 cm van de doseerleiding na de verplaatsingspomp is een flowmeter aangebracht voor controle op de totale aangifte tijdens het ploeg-zaaien. De belangrijkste bevinding hieruit is dat de flow van de meststofgift (tijdens de giftdelen van elke ploeg voor zetting) niet meer dan 3% gevarieerd heeft van het gemiddelde. Deze verschillen worden te klein geacht om de optredende verschillen in zetting uit de eerste cyclus te verklaren en waren dus evenmin reden voor een aanpassing van dit deel van het systeem voor de aanvang van cyclus 2, de toepassing bij de teelt van zomerkoolzaad.
Taak 4:Bovengrondse fase (grasgrond en uitgegroeide gewassen) beoordelen op zetting, lengte en gewicht van het gewas.
Periode: 1/5 – 31/07 2014
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
In april zijn door beide deelnemers op beide locaties de verschillende zaaivelden uitgezet, afhankelijk van de grondkarakteristieken in de aantallen als bepaald door het onderzoeksplan uit fase 1. Bij beide deelnemers zijn nu acht in plaats van de voorziene vier stroken aangelegd van 50 x 5 meter om minder invloed van lokale grondfactoren te hebben. Daarbinnen zijn twee stroken van 50 x 1 meter op een meter afstand afgezet. Deze twee stroken zijn, na het fraisen van het oppervlak, weer op drie oplopende diepten geploegd en ingezaaid. Over de lengtes van de strook zijn twee zaadsoorten (Heros en Lambada) ingezet, waarvan over een lengte van steeds 30 meter met 5 meter onderbreking. Van elke soort is gezaaid met een dichtheid van 140 zaden per m2 in rijen van 12,5 cm afstand. Binnen elke strook van 30 meter is per 10 meter een oplopende dosering bemesting (80%, 100% en 120% van normaal) gegeven. Het ploeg-zaaien is wederom uitgevoerd door hetzelfde loonwerkbedrijf als in taak 2 onder toezicht van H. Pol bij zowel maatschap Pol te Borger als bij VOF Huijben te Uffelte.
Van de middelste 50 meter ploegstrook zijn op drie dieptes grondmonsters genomen direct na het infraisen, 5 cm, 15 cm en 25 cm onder het oppervlak. De grondmonsters zijn verzonden naar PhytoGeniX BV te Bunnik in de daarvoor beschikbaar gestelde transportcontainers. Bij Pol zijn 8 dagen na het ploeg-zaaien en bemesten de grondmonsters herhaald. Bij Huijben is dat na 7 dagen gedaan. Verder zijn de grondproeven elke vier weken herhaald.
Het onderzoek van de grondmonsters toonde een penetratieprofiel aan waarbij deze keer, ondanks dat er weer geen vergelijkingsgegevens beschikbaar zijn, het erop lijkt dat de mestgift rustiger migreert naar de diepere lagen. Toch komen weer, en opnieuw plaatselijk, in de ondergrond grote afwijkingen van het gemiddelde voor (met een variatie tussen monsters van -34 en + 32%). De oorzaak hiervoor was niet geheel duidelijk af te leiden uit de monsters zelf. Met name was er geen duidelijke relatie met de zuurgraad van de monsters of met het organische stof / kleigehalte. Verder was het duidelijk dat de voorzijde van de meststoffen profielen binnen 14 weken wederom het diepste niveau van de bodem bemonstering gepasseerd was. Hierbij varieerde de pH-KCl bij Pol van 7,1 tot 7,9; o.s. van 4,4 tot 3,5%; CaCO3 2,1 – 2,4%; lutum 43-46%%; afslibbaar 61-7%; Pw 27; K-getal 37 (K-HCl 42). Bij Huiben was de grond over het algemeen iets zwaarder en bevatte iets meer klei, maar toch nog iets minder organische stof.
De bemesting had plaats op 12 mei met omgerekend wederom per protocol 12, 18 en 27 kg / hectare, op 21 juni met 55, 70 en 95 P2O5 per hectare en op 23 Juni met 80, 108 en 132 kg N per hectare. Er is wederom geen extra kalium gegeven. Onkruidbestrijding had plaats met een bestaand schema op 18 mei met omgerekend 5 liter roundup per hectare, gevolgd op 11 juli en 12 augustus met respectievelijk 0,3 en 0,3 liter Decis per hectare.
Resultaat
Het zomerkoolzaad is op 5 april gezaaid. De opkomst, kiemzetting en grondmonsters toonden dezelfde problematiek als bij het winterkoolzaad, verergerd door het zeer natte, en voor het gewas schadelijke, weer in augustus. Hierdoor zijn de precieze grondmonsterwaarden over deze maanden niet informatief en zijn dan ook niet in dit rapport opgenomen.
Ook bij het kiem en volwassen plantonderzoek kwamen dezelfde bevindingen als bij het winterdeel in taak 3 weer tot uiting, zie figuur 2 en tabel 2. De gewassen zijn hierbij direct van stam geoogst op 20 augustus en de gegevens zijn direct geanalyseerd.
Figuur 2. Controle gewas links, onderzoekgewas rechts. Let op de sterke verschillen in bloemzetting en bloemdichtheid, maar ook bladvorming en ongelijkheid in stengellengte bij het onderzoekgewas. Ook is het duidelijk dat rechts inbrekingen in het bladerdek bestaan die duiden op een grote uitval die de compensatiemogelijkheden van de individuele planten door het vormen van meer blad te boven zijn gegaan.
Tabel 2. Zomerkoolzaad cyclus 2, opbrengsten, eindgegevens.
Resultaten Pol
Ras |
Planten / m str |
Opkomst |
Vocht- gehalte |
Tarra- |
Zaadopbr (gr/m2) |
Oliegehalte |
Olie-opbr (kg/m2) |
Heros |
39 |
32% |
16,9% |
6,4% |
233 |
37,3% |
0,79 |
|
15-51 |
21-38 |
15,4-17,2 |
4,7-6,2 |
184-254 |
27-39 |
0,68-0,88 |
Lambada |
42 |
33% |
22,1% |
4,7% |
223 |
34,3% |
0,87 |
|
16-60 |
20-37 |
18,6-22,3 |
4,3-5,2 |
158-234 |
19-38 |
0,49-0,93 |
Resultaten Huijben
Ras |
Planten / m str |
Opkomst |
Vocht- gehalte |
Tarra- |
Zaadopbr (gr/m2) |
Oliegehalte |
Olie-opbr (kg/ha) |
Heros |
42 |
43% |
18,5% |
5,8% |
224 |
34,2% |
0,78 |
|
21-57 |
26-52 |
17,6-22,3 |
4,7-6,4 |
169-236 |
22-42 |
0,60-0,87 |
Lambada |
43 |
31% |
18,2% |
5,2% |
179 |
37,1% |
0,69 |
|
26-62 |
18-59 |
13,6-19,0 |
4,7-5,9 |
122-213 |
30-46 |
0,45-0,89 |
Conclusie en aanbevelingen
De bevindingen aan het eind van cyclus 2 spiegelen in detail die van cyclus 1. Ook hier is weer geen verschil gevonden tussen de stroken met verschillende bemesting en ook hier zijn de resultaten dus weer bijeengevoegd voor de samenvatting.
Het is waarschijnlijk dat dit probleem zijn oorzaak vindt in de combinatie van zaaiprecisie met een niet voorspelbaar effect van het ondergronds aanbrengen van de volledige mestdosering in een relatief klein volume. Hierdoor zijn naast (tijdelijk) lokaal hoge en waarschijnlijk schadelijke concentraties elektrolyten en zouten ook versnelde migratie naar de diepere ondergrond en daarmee, en ook dan weer sterk variabele, verliezen voor de behoeften van het kiemend zaad en de opkomende planten op gaan treden.
De conclusie van de onderzoekers is na lang beraad dat de lokale hoge concentraties meststoffen niet gelegen hebben aan te hoge doseringen per hectare, maar wel aan de depositie in een te klein volume. Daarnaast verloopt de migratie van meststoffen naar de diepte in een piekgolf in plaats van in een vertraagde sterk afgevlakte stroming, veroorzaakt door retentie in hogere lagen van de bodem met hoger massa aan organische stof, vooral wortelresten van oppervlakkig wortelend gewas. De daarna optredende verschillen worden daarbij nog versterkt door lokale verschillen in organische stof in diepere lagen die de neerwaartse migratie door deze diepere lagen heen sterk kunnen beïnvloeden.
Voor de waarnemingen bestaan, als de bovenstaande interpretatie van de gebeurtenissen juist is, twee mogelijke oplossingen. Allereerst is het mogelijk dat bij het op deze manier bemesten van dieper gepositioneerde zaden, er een sterke vermindering van de (lokaal aan te brengen) totale hoeveelheid mest in de eerste bemesting plaats kan hebben. Ten tweede is het waarschijnlijk om aan te nemen dat het daarbij het beste is om de dosering meststoffen als een slurrie van een slow-release granulaat neer te leggen om de afgifte sterk te vertragen. Het zou daarbij mogelijk kunnen zijn door het mengen van twee of meer verschillende granulaten, daarbij door opeenvolgende en overlappende release sequenties, een of meer bemestingen later in het seizoen over te kunnen slaan.
Hoewel het onderzoek dus niet de gewenste sterke stijging of zelfs maar een “normale” oogst opgeleverd heeft, zijn toch sterke perspectieven te herkennen, waardoor dit mogelijk gaat worden in volgende onderzoeken en teeltcycli. De verwachting bestaat daarbij dat er een sterke reductie met misschien wel 50-70% van de mestgift / m2 / jaar – teelt plaats kan hebben.
Taak 5: Evaluatie en schrijven eindrapport
Periode: 1/8 - 15/8 2014
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
In deze fase is het eindrapport geschreven. Hoewel dit op zichzelf niet zo complex was, zijn er zeer uitgebreide analyses en besprekingen van de waarnemingen nodig geweest tussen deelnemers, project begeleiding en de externe adviseurs en specialisten, vooraleer een en ander duidelijk geïnterpreteerd kon worden en met eenstemmigheid naar buiten worden gebracht, zie taak 4. Er is in deze fase ook veel extra tijd gaan zitten in het bezoeken van onderzoekers, het analyseren van gegevens en het bespreken van de resultaten. Ook is door DVV een aanzienlijke hoeveelheid tijd besteed aan extra literatuur onderzoek naar migratie dynamiek van opgeloste zouten in bodemlagen met beperkte een hogere concentraties aan organische stof als “capture” en “retentie” factoren voor aangeboden mestzouten.
Resultaat:
De eindrapportage die hier voor u ligt.
Conclusie:
Dit was een veel nieuwe inzichten gevend project dat oorspronkelijk met verwarrende uitkomsten voor veel onduidelijkheden heeft gezorgd. Door grondige analyse van de gedetailleerd verzamelde gegevens kon uiteindelijk een verklaring voor de uitkomsten gevonden worden met een duidelijk perspectief naar de toekomst van het concept.
Taak 6: Kennisverspreiding
Periode: 16/8 - 31/8 2014
Omschrijving uitgevoerde activiteiten
Binnen deze taak zijn de kennisproducten die gegenereerd zijn binnen dit project gefinaliseerd. Alle uit het project voortgekomen documentatie inclusief deze eindrapportage is vrij beschikbaar gemaakt op de openbare projectwebsite: www.precision-release.nl (deze website is ook te vinden via www.duurzaamslim.nl). Hoewel het initieel de intentie was om een discussieforum te starten op deze website, bleek de behoefte daaraan binnen de doelgroep dusdanig laag dat dit uiteindelijk niet gedaan is. Men gaf de voorkeur aan fysieke bijeenkomsten en direct contact.
Tijdens het project is, mede door de onverwacht tegenvallende resultaten, een groot beroep gedaan op de specialisten en adviseurs betrokken bij het project vanuit de branche/belangen organisatie LTO – Noord en de kennisinstelling PPO-WUR Lisse. Deze extra betrokkenheid is, in overleg met beide deelnemers, opgevangen door PhytoGenix enerzijds en de betrokken adviseurs anderzijds en heeft geen budgetoverschrijding teweeg gebracht. Gezien de teleurstellende onderzoeksresultaten hebben de beide deelnemers een afwachtende houding aangenomen ten aanzien van kennisdeling naar hun relaties. Deze eindrapportage zal uiteraard aan de betrokken adviseurs en het LTO / PPO-WUR Lisse aangeboden worden en zij hebben toegezegd deze actief te zullen verspreiden binnen hun gehele netwerk. Met name wordt hierbij uitgezien naar de resultaten van het vervolg project in 2015.
Gezien de tegenvallende resultaten van de teeltproeven is het logischerwijs niet mogelijk geweest de volgende beoogde kennisproducten te produceren binnen de duur van het project:
De ambitie is om aan het project, ook zonder subsidie, een vervolg jaar te koppelen. In het geval dat de resultaten hiervan positief zijn, zullen we deze in 2015 ter beschikking stellen. Indien vervolgonderzoek succesvoller is, zullen deze producten in de toekomst dan alsnog gerealiseerd worden.
Resultaat
Projectenwebsite, projectdocumentatie en eindrapportage.
3. Geef indien nodig een beschrijving en toelichting van de activiteiten die niet of niet volledig zijn uitgevoerd?
Taken 1 t/m 5 zijn volledig en conform projectplan uitgevoerd. Binnen taak 6 is het door tegenvallende onderzoeksresultaten niet mogelijk gebleken een deel van de producten voor externe kennisdeling te kunnen maken. Dit komt ook tot uiting in de uiteindelijke projectkosten realisatie.
4. Evaluatie van de mate waarin de (extra) activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen.
Doelstelling
Dit project wordt gerealiseerd om bedrijven in zowel de verticale- als horizontale keten te betrekken bij een gezamenlijke innovatie in de sector waarbij zowel de veehouder, als de landbouwer, de machinebouwer als de kennisinstelling actief samenwerken. De samenwerking richt zich op het ontwikkelen en uitwisselen van kennis en kunde op het gebied van de nieuwe injectie(ploeg)methode in relatie tot de optimale verhouding van geschikte gewassen voor meervoudige wisselteelt en bemestingsschema’s. Hiervoor zullen verschillende praktijkexperimenten bij zowel grasveehouders als open landbouwers van verschillende gewassen in de veenkoloniën worden uitgevoerd. Deze praktijkexperimenten worden gecombineerd met een interactieve kennisontwikkeling en – uitwisseling via een digitaal platform, hetgeen bijdraagt aan het verspreiden van kennis over de techniek, toepassing van meervoudig grondgebruik en een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering.
Evaluatie
De zes taken uitgevoerd in dit project hebben allemaal in gelijke mate bijgedragen aan het behalen van deze doelstelling. De verticale en horizontale ketensamenwerking heeft plaatsgevonden en mogelijk gemaakt dat dit project conform projectplan kon worden uitgevoerd. Nieuwe kennis en kunde ten aanzien van de injectieploeg en injectieploegmethode zijn verworven in praktijkexperimenten en deze kennis en kunde is actief gedeeld binnen het praktijknetwerk en daarbuiten. De grote kracht van de Kleine Praktijknetwerken regeling is de zeer nauwe samenwerking en ketenbrede deelname in het project. Dit heeft onder andere bijgedragen aan een grote flexibiliteit en daadkracht bij het optreden van onverwachte nieuwe feiten.
Door de directe beschikbaarheid en betrokkenheid van verschillende specialismen zijn de bevindingen gedurende de looptijd van het project uitgebreid geanalyseerd. Hierdoor is minstens 1-2 jaar tijdsverlies binnen deze ontwikkeling als geheel voorkomen, en is de beslissing van de deelnemers om het project voor eigen rekening en ook zonder subsidie verder voort te zetten en tot een goed einde te brengen versterkt.
5. De wijze waarop de kennis en informatie openbaar is gemaakt, en kopieën daarvan.
De kennis en informatie is openbaar gemaakt via de projectwebsite: www.precision-release.nl. Hier zijn ook alle projectdocumenten te downloaden.
6. Financieel overzicht met toelichting
|
|||
Kostenpost |
Omschrijving |
Bedrag |
|
Procesbegeleiding |
Organiseren en voorzitten praktijknetwerk bijeenkomsten, uitwerken notulen en opstellen rapporten, coördineren activiteiten kennisverspreiding, coördineren subsidieproject administratie en eindrapportage. |
€ 19.050 |
|
Inhuren van kennis |
Ontwerp proefexperiment, uitvoeren van analyses, validatie van resultaten. |
€ 21.334 |
|
Organisatie en ondersteunen van netwerk |
Faciliteren evaluaties van de praktijkexperimenten door praktijknetwerk. |
€ 2.677 |
|
Vastleggen en verspreiden van kennis |
Ontwerp en bijhouden projectwebsite, social media, publiceren van advertorials en artikels, organiseren open dag/workshops/seminar. |
€ 7.910 |
|
Toelichting
De kosten voor procesbegeleiding en organisatie en ondersteunen van het netwerk zijn in lijn met de oorspronkelijke begroting. De kosten van inhuren van kennis zijn wat lager dan begroot, omdat Rutec minder kennis ten aanzien van injectie(ploeg)mechanisme en productietechnologie hoefde te leveren dan verwacht (het ploegen zelf liep na 1 keer aanpassen al soepel). De kosten van het inhuren van adviseurs vanuit het LTO en PPO-WUR Lisse zijn, ondanks het grotere beslag dat op hen gelegd is, niet verhoogd. De betreffende aanvullende diensten, geleverd via PhytoGeniX, zijn hiervoor als zodanig gefactureerd. De kosten voor vastleggen en verspreiden van kennis zijn lager dan begroot, omdat een aantal producten niet gemaakt kon worden, zie ook deel 2 voor meer details hierover.
Naast deze subsidiabele kosten, zijn er ook niet-subsidiabele kosten geweest voor de aanschaf van de injectieploeg, materialen en eigen arbeid van de aanvragers en met name ook Rutec Engineering. Deze niet-subsidiabele kosten zijn bij het verzoek tot subsidievaststelling buiten beschouwing gelaten, mede omdat de betrokkenen de samenwerking (en de extra tijd, middelen en mankracht) in het kader van dit project als zeer nuttig ervaren hebben.
7. Wijziging in het projectplan als u deze nog niet eerder heeft gemeld.
Zie onderdelen 3 en 6 voor de afwijkingen op het projectplan. Er hebben verder geen wijzigingen plaatsgevonden.